Al vele duizenden jaren trekt de mens naar het Geuldal in het Limburgse Heuvelland. Vondsten van 250.000 jaar oud tonen aan dat er in die tijd al menselijke activiteit was. Het waren rondtrekkende volkeren, die gebruik maakten van de elementen van de natuur. Ze verbleven tijdelijk in kampementen en uitgeholde mergelwanden.
De Geul met zijn vele bronnen was van levensbelang voor mens en dier. Men kon het water drinken, ermee schoonmaken en zich erin wassen. De uiterwaarden waren een ideaal grasland voor het vee. De heuvels rondom de Geulvallei waren bebost en boden genoeg brandhout. Ze vormden ook een schuilplaats en maakten versterkte verdedigingen mogelijk.
De eerste sporen van vaste bewoning bij Valkenburg zijn in de 19e eeuw teruggevonden in het Geuldal, in het Ravensbos. Er zijn in deze omgeving fundamenten gevonden van diverse bouwwerken. Ook werden er graven ontdekt. Het waren de Romeinen die hier vele ’villae rusticae’ bouwden (landbouwbedrijven). De lössgronden en de voorhanden zijnde mergel maakten een hoogwaardige landbouw mogelijk.
In de Middeleeuwen, vormde de Geul ook een deel van de vestingwerken van het stadje Valkenburg. De rivier fungeerde als stadsgracht en kon het belegeraars behoorlijk moeilijk maken.
Tegenwoordig is de Geul vrijwel de enige rivier in Nederland die nog op natuurlijke wijze meandert. Ze ligt in een idyllisch heuvellandschap dat uitnodigt tot een flinke wandeling. Veel toeristen en recreanten trekken door dit Heuvelland om tot rust te komen en te genieten van de natuur. Al sinds medio 1850 de grootste toeristische bezienswaardigheid van het Heuvelland.